Langs de ene kant heb je het Standaardnederlands, langs de andere kant de taal van de straat, de streekdialecten en natuurlijk de eeuwige jongerentaal. Jongeren verzinnen voortdurend nieuwe woorden en uitdrukkingen die soms de standaardtaal binnensluipen of na een paar jaar gewoon verdwijnen.

De laatste jaren is er echter een nieuw niveau bijgekomen. Door de invloed van de vele culturen die Vlaanderen rijker is geworden, spreken jongeren vandaag een amalgaam van Vlaamse, Nederlandse, Arabische en Surinaamse invloeden, overgoten met een TikTok- en “gangsta”-sausje. De taal van de straat klinkt rauwer, harder, agressiever. Grof taalgebruik is er geen uitzondering, maar regel.

Voorbeelden? Het woordje “kanker”, geïmporteerd uit Nederland, duikt voortdurend op als versterker, maar werkt hier in Vlaanderen als een schok. Uitdrukkingen als “wollah” en “yallah” komen uit de mosliminvloedsfeer, “matti” is Surinaams. Op zich geen probleem, talen vermengen nu eenmaal. Maar de toon en de stijl zijn problematisch: de straattaal is vaak niet verbindend, integendeel. Ze duwt mensen uit elkaar.

Oudere generaties hebben er moeite mee. En dat is begrijpelijk. Jong zijn is bij mij lang geleden, maar ook wij zetten ons toen af tegen ouders, leraars en de politie, de gevestigde waarden. Met onze muziek, met punk, ska en hardrock. En natuurlijk met de bijhorende kleding. Alleen: waar onze taal baldadig was, is de huidige straattaal rauw, agressief en vaak ronduit beledigend.

En precies daar wringt het schoentje. Integratie vraagt taal. Maar als de taal die jongeren gebruiken steeds verder wegdrijft van het Nederlands, van het gemeenschappelijke, dan duwen we nieuwkomers én eigen jongeren nog verder uit elkaar. Alles stopt en begint bij taal. En wie taal enkel gebruikt om te schokken en te schelden, maakt van bruggen muren.