
De impact van alles wat rond roken draait, is voor de horeca altijd enorm geweest. Van peperdure afzuiginstallaties tot aparte rookruimtes, later veranda’s en afdakjes buiten. De gemiddelde cafébaas heeft de voorbije decennia fortuinen geïnvesteerd om het “rokend publiek” te blijven bedienen. En nu? Een verbod dat die inspanningen in een klap overbodig maakt. Voor sommigen misschien wel de druppel die de pint doet overlopen.
En alsof dat nog niet genoeg is, hangt de discussie over alcohol als een donkere wolk boven de sector. Het Vlaamse instituut van de bruine kroeg, de staminee, het dorpscafé – ooit het kloppend hart van het sociale leven – staat zwaar onder druk.
Peter De Roover zei het onlangs treffend op ons partijbestuur:
“Vroeger vochten we voor de scheiding van kerk en staat. Vandaag lijkt het alsof de kerk is opgeslokt door de staat. Je mag van de overheid niet meer zondigen. Vroeger strafte God je na je dood voor je zonden… nu doet de staat het al ervoor.”
Daar zit veel waarheid in. Het argument van Vandenbroucke past in dat ultieme socialisme: wij zullen jullie verzorgen, maar wij gaan jullie ook vertellen hoe te leven. Wij bepalen wat je wel of niet met je lichaam mag doen om van het gezondheidssysteem te mogen genieten.
Begrijp me niet verkeerd: ik snap de redenering wel. Mensen beschermen tegen zichzelf, daar valt wat voor te zeggen. Maar tegelijk word ik horendol van al die regeltjes, van die voortdurende betutteling, van een overheid die alles wil inkaderen en normeren.
Want een pint op een terras zonder rook? Dat is vast gezonder. Maar een café zonder vrijheid, zonder volkse spontaniteit en zonder die kleine ondeugden? Dat is geen vooruitgang. Dat café verliest zijn ziel, dat is het einde van de stamkroeg. En daarmee verliezen we een stukje van ons samenleven, een stukje van onze cultuur.